In ‘A boy and his dog’ een film uit 1974 met de piepjonge Don Johnson in de hoofdrol en gebaseerd op een novelle van Harlan Ellison (tevens schrijver van het oorspronkelijke script voor ‘City on the Edge of Forever’ (Star Trek - seizoen 1, door velen geroemd als de beste TOS aflevering, waarvoor respect!) is de hoofdrol toebedeeld aan een telepathische, popcorn etende en moppentappende hond genaamd ‘Blood’. Samen met baasje Vic (Johnson) die hij eigenlijk als zijn protegé beschouwd en de enige persoon die Blood kan ‘horen’, beleven ze de wildste avonturen te midden van een postapocalyptisch landschap (kernoorlog) terwijl ze op zoek zijn naar voedsel, water, popcorn voor Blood en meisjes voor Vic (18 jaar en gierende hormonen) en terwijl ze proberen uit handen te blijven van bendes bandieten en mutanten. (Je typische SF post-nucleaire bevolking, quoi.) Blood en Vic zijn afhankelijk van elkaar voor hun overleving en hun innige band verleent de film meer spankracht dan de korte inhoud doet vermoeden.

Andere voorbeelden zijn legio. Wat spreekt hier nu eigenlijk uit? De inherente dwang van de mens om alles te ‘antropomorfiseren’? (Laten we het dan nog niet hebben over computers en machines die menselijke trekjes, intelligentie, persoonlijkheid of wilsbeschikking worden toegedicht in het SF canon en in de echte wereld.) Of dat onze genetische ‘hardwired’ empathie zich niet beperkt tot onze eigen soortgenoten?
Wie weet Boppers? Misschien zijn we wel jaloers op het genot dat zo makkelijk door onze huisdieren wordt bijeengebedeld en waar ze zich zo schaamteloos kunnen aan overgeven. Al ooit eens een spinnende kat of extatische hond zich in allerlei wulpse bochten zien kronkelen tijdens het kopje krabben?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten