Pagina's

maandag 27 juli 2009

'I see dead people...'

De kleine Haley Joel Osment legt zijn getormenteerde zieltje bloot in 'The Sixth Sense' (1999) wanneer hij Bruce Willis uiteindelijk toevertrouwt dat hij dode mensen ziet. In dat ene zinnetje ligt al de angst, verdriet en last besloten die hij op zijn jonge schouders moet torsen in deze prachtige film van M. Night Shyamalan. Die uitspraak is echter ten huize boekenknul een eigen leven gaan leiden. Zoals die keer in het vegetarisch eethuis toen een lange uitgemergelde medemens met zakken onder zijn ogen en een lijkbleke huid plaatsnam aan het tafeltje naast ons. Er zijn een aantal grote mysteries in het leven - en dan spreek ik niet over de programmatie van Milk Inc. op Rock Werchter - maar over de oorsprong van het universum, de liefde en de dood. Onze mythologieën en religies proberen sinds mensheugenis deze mysteries te vatten en gemoedsrust te boetseren uit de nooit aflatende modderstroom van vragen, twijfels en onrust die gepaard gaat met overpeinzingen over deze onderwerpen.

Zo ook de literatuur. Meer bepaald de genreliteratuur heeft zich uitvoerig en enthousiast van het onderwerp 'leven na de dood' gekweten. Het is een onuitputtelijke bron gebleken van verhalen over dolgedraaide zombies, bloeddorstige vampieren, oeroude natuurkrachten, demonen, duivels en djinns. En bovenal zijn er de zielen van overledenen op zoek naar wraak en genoegdoening, de klopgeesten, de kwelduivels en spoken. Regelmatig worden de vaste stanza's van het genre nieuw leven ingeblazen. Kijken we maar naar de heruitvinding van de vampierenmythologie door Anne Rice met 'The Vampire Chronicles' en meer recent naar het succes van de 'Twilight' serie van Stephenie Meyer. Of naar de crossover/mash-up literatuur die zombies introduceert in het universum van Jane Austen (heiligschennis, hoor ik roepen..) met 'Pride and Prejudice and Zombies' van Seth Grahame-Smith. Het terrein kent heel wat veelschrijvers, Stephen King als meest bekende. Maar er is ook Dean Koontz.

Koontz kwam op boekenknul's radar met 'Fear Nothing' het bizarre verhaal van Christopher Snow die, geplaagd door een zeldzame huidziekte waardoor hij elk contact met zonlicht moet vermijden, 's nachts door de verlaten straten van Moonlight Bay wandelt met zijn hond Orson. Het boek liet zich opmerken door de knappe sfeerschepping van naderend onheil en het soms wat grappig- barokke taalgebruik. (En er zijn ook gemuteerde razende rhesus aapjes die Snow achterna zitten - ook niet slecht om de vaart er wat in te houden.) Maar achteraf bekeken, denk ik dat dit slechts een oefening was voor 'Odd Thomas'. Dit boek is het eerste in de reeks van Thomas Odd verhalen en tot nu toe het beste wat hij op papier heeft gezet. Thomas is een twintigjarige 'short order cook' die in het dorpje Pico Mundo woont. Hij heeft een vriendin - Stormy Llewellyn - en een aantal goede vrienden. En hij maakt de beste 'fluffy pancakes' van heel Pico Mundo en omstreken. Slechts één probleempje. He sees dead people.

Inderdaad, Thomas ziet dingen, ziet de horror die anderen meestal ontsnapt. Hij kan ook voorspellen wanneer er erge dingen staan te gebeuren. Maar wat dit boek zo goed maakt, is niet alleen de knap opgebouwde spanning en de ongelooflijke verrassing op het einde van het verhaal, maar de figuur van Odd Thomas zelf. Dean Koontz heeft met Oddie een literaire figuur geschapen die memorabel - alsook op een vreemde manier - 'verheffend' is. Odd kan als voorbeeld dienen hoe men zich onder 'stress' (en ik gebruik het woord niet lichtzinnig) toch nog waardig en menslievend kan gedragen. Tevens heeft Odd een verfrissend beleefd taalgebruik en is hij iemand die ondanks alles wat rondom hem gebeurt, zijn evenwicht bewaart. Odd's wedervaren worden tevens gekruid met kleine waarheden en pareltjes van zenwijsheid door zijn bespiegelingen over het alledaagse leven. En als dat nog niet genoeg is, loopt de gekwelde geest van Elvis Presley hem regelmatig voor de voeten. Momenteel is het vierde boek uit: 'Odd Hours' en Koontz zegt dat de serie uit zeven delen zal bestaan. Eerlijk gezegd, het eerste boek is nog steeds het beste in de serie en je kunt het hierbij laten maar ik verzeker jullie, beste Boppers, dat eenmaal kennis gemaakt met Thomas, je misschien wel wat langer in zijn gezelschap zal wensen te vertoeven.

maandag 20 juli 2009

The dream of Spaceflight...

Het is veertig jaar geleden dat we op de maan liepen. Ik herinner me, hoewel ik toen nog een ukkie was,de eerste maanlanding. De korrelige zwart-wit beelden van de eerste mens op het desolate maanlandschap spreken nog steeds tot de verbeelding. De onsterfelijke iconografie van de eenzame astronaut, slechts van het dodelijke vacuüm gescheiden door een dunne technologische schil, is het prototypische beeld van de mens als ontdekker. De mens aan de grens. Het net ontgonnen heelal beloofde ons spannende avonturen en de sterren riepen ons toe. De astronauten werden onthaald als helden en werden geïdentificeerd met het succes van deze epische onderneming. Maar het ruimtevaartprogramma was het resultaat van een grote groep mensen die aangedreven door een charismatische president met een idee, het beste van zichzelf gaf en er in slaagde om in minder dan 10 jaar een mens op de maan te zetten. Men noemt het - enigszins triest - ook de laatste grote optimistische onderneming van de mensheid.

Konden we maar alle inzet, energie en motivatie die destijds door dit project werden opgewekt, opnieuw mobiliseren! Chris Kraft en Gene Kranz, destijds NASA ‘flight directors’, beschrijven in respectievelijk, 'Flight. My Life in Mission Control' en 'Failure is not an option' met verve hun belevenissen tijdens de Mercuri, Gemini en Apollo missies. De boeken lezen als een trein en het is verbazend te zien dat beide schrijvers steeds opnieuw terug refereren naar de branie, moed en doorzetting, waarvan iedereen toen blijk gaf. Je moet sommige verhalen wel met een nostalgische korrel zout nemen, maar de boeken blijven een testament van een minder cynische tijd waarin het samenhorigheidsgevoel steevast de boventoon voerde. De maanlanding is ondertussen 40 jaar oud. In die tussenliggende periode heeft geen enkel andere collectieve onderneming ons zo begeesterd en in de ban gehouden. De sterren roepen nog steeds maar we luisteren niet meer. Onbemande sondes en een internationaal ruimtestation blijven parochiale initiatieven en zingen maar een zwak loflied aan de menselijke ontdekkingsdrift en diens nood 'to boldly go where no man has gone before'.

En dit houdt een risico in, zoals zo mooi beschreven in een vijftal essays van Wyn Wachhorst, gebundeld in 'The dream of Spaceflight'. De ontdekking van de ruimte is niet slechts een zaak van technologie of politiek maar is een appel aan onze ware spirituele aard. De mens heeft steeds die grens aan het bekende opgezocht, hij heeft die nodig. Mijmerend langs de vloedlijn vraagt hij zich af wat zich aan de overkant van de oceaan bevind. Maar er is hoop. NASA heeft onder het Bush bewind de opdracht gekregen om een permanente maanbasis uit te bouwen. Het Constellation programma voorziet in de bouw van nieuwe raketten (ARES I-V) en de nieuwe Altair Lunar Lander. Ook ons eigen landje laat zich niet onbetuigd en heeft beslist de bouw van het ESA ARV (Advanced Re-entry Vehicle) mee te financieren. En Boppers, laten we ons ook inspireren door Frank De Winne, de eerste Belgische gezagvoerder van het ISS - polyglot, piloot en ingenieur. Met hem kunnen we dromen van reizen naar de maan, mars...and beyond!!

zondag 12 juli 2009

Marathon Man...

Het moest er wel eens van komen. Je begint meer te lopen, het gaat vlotter en om een of andere reden kun je blijkbaar niet weerstaan aan die ongerijmde en vage lokroep om een marathon te lopen. De onbestemde angst om te falen haalt het niet van de nieuwsgierigheid en de wil je grenzen op te zoeken om te zien wie daar woont. Om te weten, hoe ver je het uiteindelijk kunt drijven. Enige vorm van pathetiek en dweepzucht met de symbolische heraldiek van de marathon zijn me niet vreemd. Ik zag mezelf dus met moed en volharding de 42 km uitlopen, uitgeput en voldaan, met triomfantelijke gebaren en alle pijn verbijtend de aankomstlijn passeren.

Maar hoe begin je hieraan, hoe train je hiervoor? Via een vriend kwam ik in contact met de Managers Marathon Club (MMC). De coach van de MMC is een fenomenale figuur. Wilfried Silon is een gedreven man die reeds honderden enthousiastelingen heeft geholpen bij het bereiken van hun marathondroom. Hij staat zijn lopers bij met raad en daad, soms met een strenge terechtwijzing, meestal met een vaderlijk schouderklopje. Hij stelt je persoonlijk trainingsschema op en dit zowel op basis van je fysieke conditie als een medisch verantwoorde inspanningstest in de loopkliniek. Wilfried is er om elke twijfel en dipje op te vangen, hij staat er met water en bananen tijdens die ellenlange duurtrainingen en hij staat ook breeduit te glunderen aan de aankomstlijn van je eerste marathon, alsof hij hem zelf had gelopen. Zijn boek 'Durven Dromen' is er voor iedereen die deze afstand ambieert. 'Durven Dromen' is niet alleen een terugkijk op 20 jaar MMC maar een warm en bezielend pleidooi om die marathondroom waar te maken. Lopers getuigen over hun trainingen en marathons, praten over hun ervaringen en beweegredenen, bekende sportlui doen hun duit in het zakje, legendarische marathons worden besproken...Kortom een breed en begeesterend marathonboek. Wat je er niet in zult vinden zijn trainingsschema's omdat die - in de MMC filosofie - aan het individu moeten aangepast zijn.

Na een tweetal jaren trainingsopbouw onder het alziend oog van Wilfried was ik klaar om mijn eerste marathon aan te vatten. Een beetje nerveus en na een slechte nachtrust verscheen ik aan de start van de London Marathon. Maar toen het startschot weerklonk, viel al die frustratie en onzekerheid van me af en ik liep de race uit als in een droom. Jazeker, er was pijn en vermoeidheid, er was afzien en vloeken maar het lopen ging vlot, de benen werkten mee en ik bereikte de eindmeet met een zekere energiereserve. Een drietal jaar later zou ik hem een tweede keer lopen onder een lichte, fijne regen en er - bijna als in een roes - mijn beste marathontijd neerzetten.

Maar het gaat niet altijd zo vlot. Er zijn marathons geweest waarbij ik echte tikken heb gekregen, waarbij het me bijna zwart voor de ogen werd. Het is doorbijten als je merkt dat je niet goed zit op km 25...wetende dat je met moeite over de helft bent. En het is ook vloeken en strompelen als kniepijn na 35 km (en dat bij twee opeenvolgende marathons), roet in het eten komt gooien en je tempo te laag wordt om je streeftijd te halen.

En toch...De marathon moet iets teruggeven anders blijf je niet lopen. Want de vraag is niet: Waarom loop je een marathon? (De woorden 'jij zot' laten de meeste mensen wel op aan het eind van de zin vallen.) Maar wel: Waarom loop je een tweede,en een derde..en zo verder. Haruki Murakami probeert hier ook de vinger op te leggen in 'Waarover ik praat als ik over hardlopen praat'. In dit boek waar hij openlijk zijn liefde voor de marathon en andere duursporten belijdt, probeert hij aan te geven waarom hij loopt, wat het lopen hem teruggeeft. Want dat het iets teruggeeft is zeker. Waarom zouden anders zoveel mensen die nooit-aflatende trainingen, dat vroege opstaan, dat occasioneel blessureleed voor lief nemen als het hen niets zou opleveren? Het euforisch gevoel aan de aankomst - dat soms nog dagenlang als een drug door je bloedbanen suist - alleen is niet voldoende om die verknochtheid aan dat lange lopen te verklaren. Je hebt natuurlijk de cornucopia aan weldadige invloeden op het lichaam dat fitter en gezonder wordt maar je hebt ook een massa - en individueel verschillende - minder tastbare voordelen.

Voor mij is het zo dat de diepere connectie met mijn zwoegend lichaam me een zekere zekerheid en evenwicht biedt en dat de opvolging van de trainingen een rustgevende regelmaat introduceert die verslavend werkt. Ten slotte is er nog een moeilijk in woorden te vatten, ontsnappend 'iets' dat naar boven komt tijdens een training. Een soort van gelukzaligheid dat nog het best met een 'leegte' is te vergelijken maar een 'leegte' als een soort van noodzakelijk fundament voor de losgeslagen en alle kanten uitschietende gedachten die ongestuurd door je brein flitsen tijdens de rest van de dag. De Boppers verwachten nu dat ik oproep om een marathon te lopen. Maar dit is niet het geval. Die lokroep moet uit jezelf komen...maar als je goed luistert is daar toch altijd iets dat trekt en duwt...misschien is het wel de oerloper in ieder van ons en herinnert het zich vaag hoe we vroeger over de uitgestrekte steppes en savannes ons eten achterna liepen.

dinsdag 7 juli 2009

Het Reële en de Aliens in ons...

Peter Watts (de schrijver, niet het fictieve personage uit de onderschatte en te vroeg ter ziele gegane TV serie ‘Millennium’) heeft met ‘Blindsight‘ zijn vijfde boek afgeleverd. Een niet onaardige poging om First Contact met buitenaardse aliens te beschrijven. Van opleiding marinebioloog, had hij in zijn debuutroman ‘Starfish’ uit 1999 een ganse menagerie aan exotisch diepzeeleven laten opdraven, waarvan de - in de echte wereld bestaande - specimens de grenzen van de verbeelding met verve aftastten. Met ‘Blindsight’ heeft hij echter alle stoppen uitgetrokken, recente inzichten in een veelheid van wetenschapsdomeinen tot ver buiten hun initiële stellingen geëxtrapoleerd en een alien gecreëerd de term waardig. Geen ‘Star Trek’ alien gebaseerd op een menselijke template, noch een knuffel-ET, maar een ‘ding’ dat ons begripsvermogen overstijgt. Dat gaat reeds een heel eind in de goede richting om ons te entertainen maar geeft ook aanleiding tot een fundamentele vraagstelling. Wat is ‘Alien’? Wat als iets nu waarlijk vreemd is aan onszelf, zo vreemd dat we er geen woorden voor hebben, zouden we het dan met symbolen proberen te omsingelen of zouden we, overmand door angst de andere kant uit rennen, op zoek naar de uitgang? En wat als het ‘vreemde’ nu eens enkel bestond in onszelf en niet buiten ons?

In de psychoanalyse spreekt men over het Reële (niet te verwarren met de realiteit die uiteindelijk maar een construct, een model is) als datgene wat niet in woorden kan gevat worden, wat niet door de taal beheersbaar kan gemaakt worden. Het is in essentie een gapende kloof waarbinnen elke betekenis verdwijnt. Dit ‘tekort ‘ installeert ons als verlangende subjecten die middels een fantasme of wensdroom een verloren gegaan object terug binnen willen halen. Het is wat ons bij uitstek menselijk maakt. Dit steeds verschuivende verlangen maakt dat we verliefd worden en houdt ons de spiegel van totaal geluk en genot voor. Het maakt dat we op de lotto spelen en mensen op de maan zetten.

Maar het Reële fundeert ook de angst, waardoor elke angst verwijst naar het fundamentele afgrijzen door die betekenisloze kloof te worden opgeslorpt, zichzelf letterlijk – en letter voor letter - hierin te verliezen. Slavoj Zizek beschrijft het beter dan ik in ‘Schuins beziend’ zijn unieke analytische lezing van een aantal hedendaagse cultuurproducten. Zo haalt hij het SF kortverhaal ‘The unpleasant profession of Jonathan Hoag’ van Heinlein uit 1942 aan, waarin het hoofdpersonage uiteindelijk op het mythische dertiende verdiep wordt toegelaten en er te horen krijgt dat binnen onafzienbare tijd de ‘wereld’ zal herschreven worden en aangeraden wordt op dat specifieke moment vooral niet naar buiten te kijken. (Yeah, right!) Onderweg naar New-York gebeurt het onvermijdelijke: hij draait het autoraampje naar beneden en wordt geconfronteerd met een soort grijze kolkende ‘afwezigheid’ die hem de stuipen op het lijf jaagt. Datgene waar geen woorden voor zijn, valt dus onherroepelijk onder de mantel van de horror.

Andere kunstenaars hebben dit op hun eigen manier vorm proberen te geven. David Lynch met ‘Lost Highway’ waar de scènes op het strand onder de schaduw van het Reële vallen en een ‘unheimlich’ gevoel creëren dat bijna onhoudbaar wordt. Of neem Stephen King, met bepaalde stukken uit de Dark Tower cyclus. We herinneren ons toch nog Blaine, het op hol geslagen psychotische brein dat de trein bestuurt waarin onze helden zitten opgesloten? (Blain’s a pain and that’s the truth!) Of bepaalde flarden muziek van CocoRosie die als een ritmische bezweringsformule een barrière proberen op de werpen tegen een niet aflatende en voortkruipende angst?

Een ander kenmerk van echte horror zoals vormgegeven door het Reële, is dat het steeds als een plotse en onverwachte aanval op ons afkomt, zonder verklaring, zonder woorden en ontoombaar zoals een op hol geslagen trein (Blaine opnieuw). We kunnen er ons moeilijk aan onttrekken en worden als het ware in een draaikolk meegezogen. De confrontatie met horror is dus een confrontatie met een afwezigheid in ons, een alien-in-ons, die ons onnoemelijk meer angst inboezemt dan de alien-buiten-ons.

Tenzij die alien zich aandient in het culturele veld, handig vormgegeven door de successchrijvers van het genre. Wat ironisch is, want het is juist de taal, dat reservoir aan betekenaars dat ons als sprekende en verlangende wezens fundeert, die door de onvermijdelijke gaten in het spinnenweb van woorden waarmee we de wereld proberen te vangen, ons zo ontvankelijk maakt voor die angst. In afgezwakte versie best genietbaar in boek en film daar die juist een extra talige bescherming vormen tussen onszelf en …de alien within. Dus beste Bopper, weet dat je vannacht niet alleen bent, wanneer je wakker schrikt bij het horen van een verdacht geluid uit de woonkamer…