Pagina's

dinsdag 15 september 2009

The call of the Wild...

Gisteren een uitstekende film mogen meepikken: ‘Into the Wild’ gebaseerd op het gelijknamige boek van Jon Krakauer uit 1996. Film en boek verhalen het leven van Christopher McCandless, een jongeling uit een begoede familie, die eenmaal afgestudeerd, al zijn geld aan Oxfam schenkt en beslist om onder de naam ‘Alexander Supertramp’ in de vrije natuur te gaan overleven. Na een tijdje te hebben rondgetrokken doorheen het westen van Amerika trekt hij noordwaarts naar Alaska waar hij midden het imposante landschap – en moederziel alleen - probeert te overleven. Hij slaagt daar aardig in tot hij na het eten van een giftige plant ziek wordt en sterft. Helaas nog in het besef dat geluk maar waarde heeft als het gedeeld wordt…

Vanwaar deze drang naar avontuur? Dit onbedwingbare appel vanuit de natuur dat ons doet dromen van ongerepte vista’s en een buitenleven in harmonie met het ritme van de seizoenen. Deze lokroep naar verre einders, helder bronwater en nachten onder imposante sterrenhemels? Dit voortdurende trekken aan de uitgerafelde randen van ons bestaan, van een utopie die toch oplost onder geconcentreerde aandacht maar altijd aanwezig is, als jeuk die je niet kunt krabben. Deze verzuchting naar een leven niet gemedieerd door reclameborden, niet gedirigeerd door de prikklok, niet gearchiveerd door Outlook? Niemand is hier geheel immuun voor. Van de liefhebber van de programma’s van ‘National Geographic’, over de weekend wandelaar in de bossen en natuurparken tot de bergbeklimmer-avonturier voor wie het allemaal een beetje meer mag zijn. Voor die laatste groep kan de opgebouwde stress in de kop maar een uitweg vinden middels een hevige en directe confrontatie met de natuur, een soort van euforische trepanatie met behulp van stijgbeugels, ijshouwelen of klimtouwen. Ik reken me niet direct tot dit clubje, daarvoor hou ik teveel van mijn leeszetel, maar toch moet ik – sinds ik als klein manneke de albums van Bessy verslond –af en toe een avontuur beleven.

Alain Hubert en Dixie Dansercoer, onze nationale helden en bekende poolreizigers beschrijven in ‘De tanden van de Wind’ hoe ze op 100 dagen tijd Antarctica overstaken. Geplaagd door blizzards, materiaalpech en vermoeidheid maar ook betoverd door de gestileerde schoonheid van de ijsvlaktes, bereiken ze uiteindelijk hun doel. Een aantal jaren terug greep ik dan ook snel de kans om met Dixie en een aantal andere gelukzakken een sneeuwtocht te maken in Spitsbergen. ’t Was wel de Noordpool niet maar het kwam al aardig in de buurt. Een slede achter je aan trekken, een zon die niet onder gaat, tentje opzetten in de geselende wind, verkleumd je potje koken, ’s nachts op de uitkijk staan voor ijsberen. Het was een unieke ervaring. Helaas konden we toen al de gevolgen van global warming vaststellen, een te vroege dooi, te hoge temperaturen voor de tijd van het jaar…maar toch een goede proeve van hoe een reis over de pool moet aanvoelen.

In ‘The mammoth book of the Edge – an anthology of climbing adventures’ lezen we een aantal van de grootste successen en tegenslagen uit de geschiedenis van het bergklimmen. Weer kon ik me niet inhouden. Ik moest het zo nodig zelf proberen en beklom onder leiding van berggids Jan Vanhees, de Mount Blanc. Die beklimming gebeurt in fases. Een eerste deel tot aan de refuge du Gouter op 3.800 meter, niet zo moeilijk, gewoon op het eind een beetje rotsklimmen. Daarna een korte overnachting op de vloer van een overvolle refter. Tenslotte om twee uur ’s morgens opstaan en in het donker, onder een snijdende wind naar de top vorderen. De lucht is wat ijler, dus dat is even doorbijten maar de beloning kwam voor ons om 8 uur ’s morgens onder de vorm van een bijna wolkenloze hemel, een stralende zon en een zicht van op de top (4.800 m) dat je letterlijk de adem beneemt. Daarna in 8 uur terug naar beneden. Ik heb me sindsdien nooit niet meer zo moe en zo voldaan gevoeld.

De verre einders lokten ook Ewan McGregor en Charley Boorman. In ‘Long Way Round’ getuigen ze van hun epische trek rond de wereld op hun motorfietsen. Na bijna 4 maand en 30.000 km te hebben gereden over de meest moeilijke modderpaden, aardewegen, pokdalige tarmac en een oneindige reeks van putten en bulten, komen zij ook moe en voldaan over de eindstreep. Nee, deze heb ik niet nagedaan beste Boppers. Tenzij in afgezwakte vorm. Jaarlijks teken ik met twee vrienden een motorrit uit doorheen een van onze buurlanden. Dan rijden we vier dagen lang op onze motor van hot naar her langs de meest pittoreske delen van het Europese wegennet. Er is iets verslavend, zo niet hypnotiserend in het volgehouden afmalen van kilometers, doorheen een veranderend landschap, enkel vergezeld van het zachte ronken van de motor, het ruisen van de wind en de geur van gras, bos en akker…Maar daarover meer in een volgende post. Ondertussen dromen we verder en teren we nog even op de fotoboeken…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten